Op onze school werken we met een geïntegreerde methode voor wereldoriëntatie; Blink. Het belangrijkste woord in die zin is ‘geïntegreerd’. In dit document leggen we u graag uit wat dat betekent, wat er in de klas verandert en hoe deze methode aansluit op onze visie op onderwijs.
“Vertel het me en ik zal het vergeten.
Laat het me zien en ik zal het onthouden
Laathet me ervaren en ik zal het me eigen maken”
Iedereen die opvoedt of onderwijst weet dat het zo werkt. Vertel een 10-jarige wat de hoofdstad van Drenthe is en hij vergeet het meteen weer.
Laat het die 10-jarige zelf opzoeken in een atlas en de kans dat het wordt onthouden stijgt.
Stap met diezelfde 10-jarige op de trein naar Assen en het kind vergeet de rest van zijn leven nooit meer wat de hoofdstad van Drenthe is.
Natuurlijk doet dit voorbeeld geen recht aan de dagelijkse praktijk. We kunnen niet voor alles in de denkbeeldige trein naar Assen stappen. Maar in feite is dat wel waar de nieuwe methode ons bij gaat helpen.
Volgens de psychologie gaan kinderen anders leren.
De methode die we kozen moedigt uw kind aan actief te onderzoeken en ontdekken. Voor de kinderen is dat trouwens niet zo nieuw als het misschien lijkt. In de kleutergroepen doen ze niets anders. Daar leren ze spelenderwijs. Eenmaal in groep 3 wordt dat minder. Daar is in het regime van methodes en methodieken geen ruimte voor. Daar willen we met deze nieuwe aanpak wat aan doen. Niet alleen voor groep 3, maar voor alle groepen.
In de nieuwe aanpak, gaan de kinderen aan de slag met thema’s. Daarin komen de vakken aardrijkskunde, geschiedenis, natuur, techniek en burgerschap aan bod. Niet als ‘losse vakken’, maar geïntegreerd. Omdat alle stof op een logische, passende manier wordt aangeboden, zit in het ene thema wat meer geschiedenis en in het andere wat meer techniek. Maar aan het einde van de rit is alles aan bod gekomen. Van de Slag bij Nieuwpoort (2 juli 1600 – wist u het nog?) tot en met de uiterwaarden, van brandnetels tot zwaartekracht.
Elk thema begint met enkele lessen klassikale kennisoverdracht en instructie. Daarmee wordt de basis gelegd. Vervolgens krijgen de kinderen de ruimte om zelf te onderzoeken wat ze interessant vinden. Hierdoor kan elk kind zich ontwikkelen op eigen niveau. Dat betekent uiteraard niet dat we de kinderen loslaten en er ‘het beste van hopen’. De ruimte die ze krijgen om zelf op ontdekkingsreis te gaan, is gestructureerd en wordt gecontroleerd. Dat proces begint bijvoorbeeld met het formuleren van een onderzoeksvraag. De 21e eeuwse vaardigheden, zoals samenwerken, kritisch denken en informatievaardigheden, komen uitgebreid aan bod.
Volgens Socrates is “Onderwijs het ontsteken van een vlam en niet het vullen van een vat”. Wat hij daarmee bedoelde is dat leren pas effectief is als het kind z’n natuurlijke, aangeboren nieuwsgierigheid achterna holt, op zoek naar oplossingen en antwoorden. Van woordjes stampen, tafels opdreunen en jaartallen onthouden – het vat vullen – lijkt het alsof je meetbaar ‘wijzer’ wordt, maar word je niet perse slimmer.
Waarvan dan wel? Hoe werkt dat eigenlijk, leren? En is er wat mis met ‘tafels stampen’?
Uit onderzoek weten we dat leren een proces is van 6 fases: onthouden, begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren en creëren. Maar… dat hoeft niet per definitie in die volgorde. Kijk naar kinderen die leren lopen. Die slaan die eerste twee fases over. Ze beginnen met toepassen: ze trekken zich ergens aan op, vallen op hun billen en proberen het net zo vaak tot ze lachend de wijde wereld in stappen. Er komt geen boek, geen leerplan of theorie aan te pas. Er zijn wél heel veel mensen die het voordoen. Vervang ‘voordoen’ door ‘inspireren’ en je komt tot de essentie van goed onderwijs.
Als je als opvoeder/onderwijzer vasthoudt aan het idee dat leren alleen kan beginnen met onthouden, dan doe je kinderen die beter toepassen dan onthouden te kort. Letterlijk. Omdat die kinderen niet ‘mogen’ beginnen met een fase van het leerproces die beter bij hen past en zodoende de meeste leeropbrengst heeft. Populair gezegd: die kinderen moeten meteen op de trein naar Assen kunnen stappen en niet pas als ze hebben onthouden wat de hoofdstad van Drenthe is. En dat is wat deze methode biedt.
Houden we dan (om maar even in dit voorbeeld te blijven) helemaal op met topo? Nee. Want Socrates of niet: op een goed moment moet dat vat gewoon gevuld worden. Daarom worden de 300 belangrijkste plaatsen geoefend via de online game TopoMaster. En ja, Assen staat er ook in.
We kozen deze methode niet voor niets. Er ging een hoop ‘huiswerk’ aan vooraf. We hebben gericht gezocht naar een methode die aansluit op onze visie op onderwijs zoals we die hierboven in grove lijnen hebben geschetst. Inmiddels zijn we daadwerkelijk aan het werk en blijkt dat we ons huiswerk goed hebben gedaan.
Hoe ziet het er dan in de praktijk uit?
Binnen het thema Wereldse kinderen kijken de kinderen naar hun eigen leven, naar kinderen uit andere delen van de wereld en naar kinderen uit de geschiedenis. Ze onderzoeken hoe die andere kinderen leven en vergelijken dat met hun eigen leven. Als eindproduct maken ze een Ik-en-jij-boek. Door de combinatie van de vier onderzoekslessen en het eigen onderzoek vormen de kinderen zich een beeld van wat hen en hun klasgenoten uniek maakt. Ze zien de verschillen tussen hun eigen leven in Nederland en dat van kinderen uit andere werelddelen. En ze ontdekken ook hoe kinderen in de geschiedenis leefden.
In les 1 gaan kinderen onderzoeken wat er bijzonder aan hen is. Ze brengen vervolgens de overeenkomsten en verschillen tussen zichzelf en hun klasgenoten in kaart. Verder leren de kinderen wat het verschil is tussen een eigenschap en talent.
In les 2 gaan ze de wijde wereld in. De kinderen ontdekken welke werelddelen er zijn en hoe je dingen opzoekt in een atlas. De kinderen komen te weten dat als je wilt weten uit welk werelddeel een kind komt, je kunt kijken naar huidskleur, kleding en omgeving.
In les 3 duiken ze de geschiedenis in. De kinderen vergelijken een week uit hun eigen leven met een week uit het leven van Jet ( een meisje uit de geschiedenis ).
In les 4 maken kinderen kennis met kinderen uit andere landen en hun cultuur. Ze leren dat het geloof, de tradities en het eten en drinken iets zeggen over de cultuur van het land
Na deze 4 onderzoekslessen, waarin de kinderen kennis hebben vergaard, gaat het eigen onderzoek van start.
In dit geval maken ze een Ik-en-jij-boek waarin van alles te lezen en te zien is over henzelf en over hun leven in Nederland. Maar waarin de kinderen ook de vergelijking maken met zichzelf en een kind uit een ander werelddeel. Voor het Ik-en-jij-boek hebben de kinderen ook een interview gehouden met hun opa of oma en maken ze een vergelijking tussen nu en vroeger. Dit alles schrijven en maken de kinderen zo dat andere kinderen die Nederland niet kennen het wel begrijpen. Vooraf worden aan het maken en presenteren van het Ik-en-jij-boek een aantal eisen gesteld, waardoor de kinderen weten waar ze naar toe werken.
Uiteindelijk presenteren ze het boek aan elkaar.